Column – Ik geloof niet in jouw God

618

Door Alex de Jong @Attestcommunicatie

Toen Anneke (voorganger van de Vereniging van Vrijzinnigen Kampen-Noordoostpolder) vertelde dat ze een preek van de leek wilde houden op deze Zondag Anders, kwam meteen de vraag: wil jij dit ook doen? Ik voelde me gevleid, maar nee, het zou niet passend zijn. Alsof het een geuzennaam betreft, noem ik mezelf regelmatig een ‘ongelovige hond’, een ketter, dus wat kan ik jullie nu te vertellen hebben?

Totdat Anneke het mij een tweede keer vroeg. Het antwoord is duidelijk. Ik sta hier, achter de kansel. Mijn vader zou zich omdraaien in zijn graf. Waar geloof ik in? In toeval? In ‘het lot’? In God? Als nuchtere Fries? Als ‘Viking’? Kom op, zeg! Mijn voorvaderen schopten Bonifatius naar zijn graf, dus wat denk je zelf?

Van kinds af aan boeiden de verhalen van de Bijbel mij. Op de lagere school bezocht doopsgezinde dominee Knipscheer ons en vertelde verhalen over Samson en Delailah, over David en Goliath, over koning Salomon en zijn befaamde oordelen. Mijn vader vond het maar niets, dat weet ik zeker. Hij was fel gekant tegen alles wat met het geloof te maken had. ‘Ze zitten vooraan in de kerk, lekker vroom te wezen, maar de rest van de week beduvelen ze je waar je bij staat.’ Mijn moeder was een stuk milder. Ze kwam uit een humanistisch nest. En tja, ik was meer een zoon van mijn moeder, dan van mijn vader.

Knipscheer en zijn verhalen. Ik vond ze prachtig. Ze vertelden me van list en bedrog, van menselijke slimheid, van liefde, afgunst en zoveel meer. Verhalen over mensen. Zoals ik ook de Griekse en Noorse mythologische verhalen kon waarderen. Misschien dat ik daarom later fantasy ben gaan schrijven?

Ik verruilde de lagere school voor het atheneum in Buitenpost. Een Christelijke school. Knipscheer werd verruild voor een gereformeerde godsdienstleraar. De man die mijn kritische noot, mijn oprechte belangstelling voor God, de Bijbel en het verhaal van Job, als een persoonlijke aanval ervoer, de discussie afkapte en mij monddood maakte. Zijn starre, rigide boosheid – en het feit dat ik van school werd gestuurd – tekende voor mij haarfijn hoe gelovigen tegen niet-gelovigen aankeken. Voor ons geen plekje in de hemel. Was ik dan zo’n slecht mens?

Jarenlang noemde ik mezelf een atheïst. In de tijd dat ik van school werd gestuurd, ik was veertien, vijftien, riep ik ‘misschien heeft God de aarde wel gemaakt, maar als dat zo is, dan heeft hij sindsdien allang een ander project gevonden dat nu al zijn aandacht vraagt en heeft hij ons de rug toegekeerd’. Immers: hoe verklaar je anders dat er in Afrika pasgeboren kinderen sterven, er overal in de wereld rampen plaatsvinden, waar een God die de mens liefheeft, niets doet om hen te helpen?

Waarom gelooft iemand? Waarom geen respect voor andere geloven, andersdenkenden, niet-gelovigen?

Zendingsdrang, katholieke aflaten… ik heb zoveel gelezen over de banaliteit van het geloof, dat ik niet snap waarom mensen zich met het christelijke ‘geloof’ zouden willen inlaten; zich zouden willen vereenzelvigen met al die mensen die uit naam van datzelfde geloof zoveel leed hebben berokkend…

De mens wordt ouder. En wijzer. Ik ook. Ouder in ieder geval. Ik werd journalist. En later ook schrijver. Van fantasy. Met daarin verwijzingen naar het geloof. Vanwege de – blijvende – nieuwsgierigheid, de afkeer, het ambivalente. Ooit publiceerde ik een boek over een barbaar á la Conan. Godendoder, noemde ik het. Het was mijn ode aan Robert E. Howard, de pulpschrijver die zoveel mooie fantasy had geschreven. Daarin liet ik mijn hoofdpersonage vertellen: ‘Goden bestaan alleen bij de gratie van ons, mensen. Als we willen dat ze er zijn, dan zijn ze er. Als we willen dat ze verdwijnen, dan verdwijnen ze. Ze ontstaan uit onze fantasie. Ontsproten uit de angst dat, als er geen Goden zijn, we er helemaal alleen voor staan. En juist dat alleen zijn, zonder oppermachtig wezen om over ons te waken, vrezen we het meest.’

Het legt voor mij de essentie van het geloof vast. Geloof is iets voor ‘bange’ mensen. Voor mensen op zoek naar houvast. Heb ik dat nodig? Nee, riep ik altijd. Maar laten we eerlijk zijn: natuurlijk heb ik dat wel. Maar mijn houvast ben ik ten eerste zelf, met daarnaast mijn partner, mijn gezin, (sommige van) mijn familieleden, mijn vrienden…
Geloof in een oppermachtig wezen; heb ik het nodig? Nee. Ik leef. En ooit komt er een tijd dat ik niet meer leef. Dan verdwijn ik weer net zo in het ‘zwarte niets’ als waaruit ik eerder ontstond. Dat hoef ik niet te verklaren. Dat gebeurt. Daar heb ik vrede mee.

Kom ik bij God aan tafel? Kom ik in de hemel? Ik geloof het niet. Dat zijn verzinsels van ‘de bange mens die naar verklaringen zoekt’. Van een mens die nog geen weet heeft van evolutie, van wetenschap. Van de mens die beweert wel het licht te hebben gezien, maar nog lang niet verlicht is! Want is diezelfde Bijbel en datzelfde geloof niet ook al tweeduizend jaar misbruikt en zo een bron voor immens veel leed? Zelfs vandaag de dag nog (denk aan ‘Nashville’).

Bestaat er dan geen God? Is het dan allemaal slechts de fantasie van het menselijke brein? Wie zal het zeggen? Ik niet. Want ik heb het antwoord net zo min als de gelovige die denkt dat hij honderd procent gelijk heeft. Daarom heet het ook geloof. En daar heb ik niets – correctie – daar heb ik niet zo veel mee.

Als God bestaat, dan is God liefde. De liefde is wat mensen blij maakt, wat de dagen kleurt, wat de zon doet schijnen en wat het leven mooi maakt. God is niet de sjacheraar die ik soms in de Bijbel tegenkom; het opperwezen met dezelfde domme menselijke trekjes die ons allemaal kenmerkt. Hij is niet de ‘almachtige’ die onschuldige kinderen in de derde wereld laat sterven, of die een weddenschap met Satan aangaat om de vroomheid van Job te bewijzen. Dat is geen God, maar slechts een voorstelling van wat onwetende mensen tot God hebben gemaakt.

Nee, als er een God is, dan is God liefde en die liefde zit in ons hart. Zo bezien zijn we allemaal een stukje van dat goddelijke. Als God bestaat, dan is zij liefde. En als we allemaal willen dat zij er is, dan zal ze er zijn. En tot die tijd? Tot die tijd zullen we het – helaas – met de mindere Goden moeten doen.

Alex de Jong @Attest Communicatie 

P.S. Waar geloof jij in? Laat het weten bij ‘de preek van de leek’.

De Vereniging van Vrijzinnigen Kampen-Noordoostpolder organiseert regelmatig zogenoemde ‘Zondag Anders’ kerkdiensten, die ook voor niet-kerkelijken een mooi moment van bezinning kunnen zijn. Zondag 20 januari staat de eerstvolgende gepland. De paraplu van deze Zondag Anders is: waar geloof ik in? ‘Op deze Zondag Anders wil ik graag mensen uitnodigen om hun eigen ‘preek van de leek’ te houden. Een beetje met een knipoog naar 27 januari, waarop de burgemeester van Kampen zijn eigen ‘preek van de leek’ in de Levensbron komt houden’, zo vertelt voorganger Anneke van der Velde. ‘Het gaat erom dat je in ongeveer vijf minuten helder maakt waar jij in gelooft. Je mag dat doen door een preek te houden, maar ook door een tekst, muziek, of een gedicht te laten horen. Je mag ook iets laten zien of iets laten beleven. Wat betreft vorm en inhoud zijn er geen grenzen. Als je er maar mee duidelijk kunt maken waar jij al dan niet in gelooft. Zo komt er een mozaïek tot stand van alles waar de bezoekers van de Levensbron in geloven, waarmee we elkaar kunnen inspireren.’ Wie zijn of haar zegje wil doen, wordt door Anneke wel vriendelijk verzocht om dit vooraf kenbaar te maken. Dat kan door haar te mailen:

ve******@pl****.nl











. Iedereen is welkom om deze dienst bij te wonen. Het begint om 10.15 uur in Levensbron aan de Vloeddijk 62.

 

LAAT EEN REACTIE ACHTER

GEEF JOUW REACTIE
GEEF JOUW NAAM OP