De gemeenteraadsverkiezingen zijn in aantocht. D’66 ligt volgens mij in Kampen slecht in de markt. D’66 bedacht een slimme propagandastunt. Op 31 december is het oudjaar. Dat valt op een zondag. En op zondag zijn de winkels gesloten. Dan kunnen er geen oliebollen gekocht worden. (Net of dat op zaterdag niet zou kunnen.)
Oorspronkelijk is de rustdag gebaseerd op de Joodse sjabbat. (Van zonsondergang op vrijdagavond tot zonsondergang op zaterdagavond.) Het vierde gebod in de bijbel. Er zijn mensen die niets met de zondag te maken willen hebben en zich storen dat veel Christenen deze dag vieren. D’66 heeft in de gaten dat de partij slechts van enkele gemeenteraadsleden steun krijgt voor hun winkelopeningsvoorstel met oudjaar. Daarom wil D’66 in het nieuwe (verkiezings)jaar dit voorstel om de winkels op zondag te openen, weer aan de orde stellen.
Van oudsher is de zondag over het algemeen aanvaard als rustdag. Men ziet op zondag weinig mensen aan het werk. Ook niet-kerkgangers waarderen de zondag als dag voor sport, ontspanning, natuurbezoek, gezelligheid en (familie-) ontmoetingen. Het is niet leuk, wanneer je op zondag moet werken. Compensatie op een doordeweekse dag is onvergelijkbaar.
Toch zijn er mensen die graag een koopzondag willen. De winkeliers in Kampen zijn hier over het algemeen niet voor. Kopers kunnen nu eenmaal niet meer geld uitgeven dan dat ze te besteden hebben. In ieder geval is er één uitzondering en dat is de grootgrutter Albert Hein aan de Lovinkstraat: Bun Holding. Voor deze grootgraaier geldt: grijpen wat je grijpen kunt.
Nu is er in Nederland een maatschappelijke tweedeling: aan de ene kant de zeer goedbetaalde mensen met een gematste baan. (Zoals bijvoorbeeld: rechters, politici, t.v.-nerveuspraters, bankiers, bazen in de gezondheidszorg, directies van woningcorporaties en eigenaren uit de bedelindustrie (stichtingen voor “goede doelen”) etc. Vaak gaat het om dubbelverdieners; hun dames hebben ook een gematste baan. Zij willen ’s zondags wel winkelen. Dat gaat dan over de rug van het slecht verdienende winkelpersoneel. (Zoals bij Albert Hein en andere grootgraaiers). Het winkelpersoneel heeft geenszins een gematst baantje; zij staan onderaan de loonladder. Hun vreugde is het vertier en gezelligheid dat zij op zondag hebben met hun vriend(inn)en, kennissen en familie. Als het aan D’66 ligt, dan wordt hen dat ook afgepakt en worden ze afgescheept met een ongezellige doordeweekse vrije dag. Aan de andere kant van de twee-deling staan de arbeiders die geen gematste baan hebben, zoals: bouwvakkers, fabrieksarbeiders, vrachtwagenchauffeurs, grondwerkers, stratenmakers, etc. Arbeiders met zware beroepen hebben in het weekend de pijp leeg. Over het algemeen kiezen zij ook voor een gezellige zondag en hebben weinig behoefte om met hun vouw (en eventuele kinderen) langs enkele winkels te slenteren.
Tenslotte nog een oud versje, toen er nog een zesdaagse (en later een vijf-en-een-half daagse) werkweek was en waaruit blijkt dat zware lichamelijke arbeid geen pretje was en de arbeiders zich verheugden op het zondagse weekend: “O donderdag, o donderdag, gij schoonste dag der dagen, ’s morgens nog een halve week, en ‘s avonds slecht twee dagen”.
Centurion, 11 november 2017