Marinus Brouwer geeft in de Stadscolumn zijn kijk op Kampen, auto’s en het leven.
ZOMERS TOCHTJE
Henk was een zachtaardige en hardwerkende jongen. Wel een beetje druk soms misschien. Dat zou te wijten kunnen zijn aan wat adhd- trekjes, zei zijn moeder wel eens. Die had hij vast van zijn vader geërfd, voegde ze er aan toe met trotse stem, want alles aan zijn vader was in principe goed. De man stond op een levensgroot voetstuk. Ook al was hij er niet meer.
Het was een mooie zomerse dag vroeg in het voorjaar en Henk vond dat hij wel een dagje uit verdiende. Hij besloot een eindje te gaan brommen. Alleen. Onafhankelijk kon hij zo wat verder gaan dan anders. Een mooi natuurgebied misschien? Hij voelde zich goed en hij zag er ook goed uit. Dat wist hij.
Voor hij ging zei hij eerst zijn moeder gedag. Want zo was Henk. Dat was zo ontstaan nadat zijn vader was overleden. Een soort ritueel, zeg maar. Zijn moeder keek hem aan en zei: “Pas je goed op jezelf?” Zoals ze altijd tegen zijn vader had gezegd. Zijn vader Henk. Die hij maar zo kort had gekend. Waar hij naar vernoemd is. Hij stuurde in gedachten wat liefde naar zijn vader.
“Misschien kom je nog een aardig vrouwtje tegen”, drong de stem van zijn moeder zijn gedachten binnen. Henk trok een gezicht toen ze niet keek en gaf verder geen sjoege op die opmerking. Zijn moeder hoefde hem niet te koppelen, alsjeblieft, dankjewel. Als hij er weer aan toe is te daten, onderneemt hij zelf wel stappen. Zijn relatiebreuk zit nu nog te vers in het geheugen.
Henk deed alles wat hij wilde doen aan voorbereiding op de tocht. Namelijk niks, net als anders. Het liefst vertrok Henk zonder zich druk te maken over spullen, bagage of het weer. Dat zou hij allemaal onderweg wel oplossen als hij er tegenaan liep. En toen was Henk er helemaal klaar voor. Daar ging hij. “Mmm, zalig dit weer”, dacht Henk bij zichzelf. En hij prees zichzelf voor het maken van de juiste beslissing op het juiste moment. Hij bromde nog een versnelling hoger.
De zon scheen. De vogels zongen. Waren dat nou krekels die hij hoorde? Toen in dat ene moment van onoplettendheid: de KLAP. Een flits. Rood. Henks laatste gedachte vlak voor de klap: zijn lieve moeder. De pijn was kort en hevig. Deze bleef niet gelukkig. Het licht ging uit. Henk zakte weg in een zalige vergetelheid. Op eenentwintig juni, de eerste dag van de zomer overleed Henk de bromvlieg.
Hij kwam bij, zakte ook weer weg. Leefde hij misschien nog? Vroeg hij zich af. Of was hij toch overleden? Henk hing ineens boven zijn lichaam. Hij zag zichzelf soort van geknakt zitten op de bumper van een rode Alfa Romeo. “Dit was wel degelijk het einde van zijn leven”, drong het tot hem door. Toen hij zich zo geplet zag op die rode Alfa Romeo kwam het in Henk op dat het ook nóg slechter had gekund.
Het was dan wel geen Tesla, Audi of Mercedes-Benz, hij had ook tegen een stuk blik kunnen knallen met een stuk minder allure. Nee, dit was eigenlijk een stijlvolle manier om te gaan. In gedachten schreef hij een afscheidsregel voor de gemeenschap: “vandaag overleden, Henk de bromvlieg. Levensgenieter pur sang”.
Alleen had hij iets meer verwacht van het leven. Wat, kon hij niet precies benoemen. Misschien was wat gezelschap zo aan het eind wel fijn geweest. Een leuk afscheidsfeestje of zo? Nu was het net of hij nooit bestaan had. “Potverdorie ja”, dacht hij ineens geagiteerd. “Hier was verdorie niks aan. Wat is dit nou voor een afsluiting van mijn leven?”, begon geest Henk zich op te winden.
Ineens daalde er een serene rust over zijn opwinding. “Henk jongen”, zei Henk senior met een stem, schor van emoties . Henk draaide zich om en daar, een stuk of twintig meter verderop stond Pa. “Pa!”, riep hij blij verrast en met een snik in zijn stem. Het grootse afscheidsfeest wat hij had willen hebben meteen vergetend. Ook al was hij inmiddels volwassen. Zijn vader was zijn vader.
Groot, sterk, én zijn vader kon alles, had hij vroeger wel eens gedacht. Hij voelde zich weer klein en beschermd. Zijn vader wenkte hem. “Kom Henk, we moeten gaan.” Hij wees naar het licht, achter zich. Henk wilde naar zijn vader. Het ging niet. Op de een of andere manier moest hij bij de Alfa blijven. Zat hij er aan vast? Hij snapte het zelf ook niet. Verscheurd probeerde hij nog een keer naar pa te vliegen. Nee, het ging niet. “Het gaat niet pa”, zei Henk.
Hij merkte dat hij een paar meter uit de buurt van de Alfa kon komen, verder niet. Op dat moment stapte iemand in en de auto werd gestart. Henk voelde hoe geest Henk mee getrokken werd met de Alfa. “Pa”, riep hij vertwijfeld. Hij wilde niet weg zonder pa. “Rustig blijven. Ik kom voor je terug jongen”, riep zijn vader.
En daar ging Henk. Mee met de Alfa. Het deed geen pijn besefte hij. Hij kon er maar beter aan toegeven. Het ritje duurde niet lang. De Alfa kwam aan bij een industrieterrein. “Installatieweg”, las Henk. En hij zag een bord met veel enthousiaste letters en veel oranje. Het kostte Henk moeite te focussen. Terwijl hij “scherp stelde”, zag hij wat er stond. “Passie voor Glans”, zei het bord.
Bij de ingang van een gebouw stond een vlag op de muur geschilderd. Wacht even. Deze kleuren herkende Henk. Zweeds. De Zweedse vlag. Hier had oom Wim hem nog over verteld. Die had ooit nog rondgetrokken in Zweden. Blij dat het hem lukte zijn geest ook na zijn dood scherp te houden, keek Henk scannend en verkennend om zich heen.
Henk was bij een garage. De Alfa werd naar binnen gereden en geparkeerd. Henk hoorde wat gepraat tussen twee mannen. De bestuurder en de man van de werkplaats begreep hij. De werkplaats rook lekker. Naar iets frissigs. Het geluid van de mannen verdween naar de achtergrond. Hij hoorde ze niet meer. Henk zakte een beetje weg in een soort halfslaap.
Fel licht scheen plotsklaps op de auto, zag Henk. Een lange dunne man met blond, heel kortgeknipt haar en een bril hield een werklamp op de auto en liep ermee omheen. Dan weer naar voren en dan weer naar achteren lopend. De auto inspecterend, zelfs met een loep. Hij mompelde in zichzelf.
“Hé hallo”, zei de man toen hij bij de voorbumper aankwam. “Wie hebben we daar?” Hij pakte heel voorzichtig Henks lichaampje op. Henks geestverschijning slikte een brok weg. Zo lief was hij nog nooit door een mens benaderd. Meestal kon je een flinke mep krijgen. Daarom bleef Henk het liefst bij mensen uit de buurt. Was dit misschien zo’n boeddhist waar hij zijn moeder wel eens over had gehoord? Maar de man liep in gewone werkkleding. Geen oranje gewaad of zo. Alleen een fel oranje beeldmerk op zijn kleding.
Voorzichtig werd Henks lichaam op een papiertje gelegd. “Ik ben van de details”, zei de man tegen Henks lichaam. “We gaan jou straks netjes een mooi plekje geven”. Hij sprayde een lekker ruikend spulletje op de bumper, liet het even inwerken en veegde voorzichtig met een doekje twee van Henks pootjes die aan de auto waren blijven kleven, los. Hij schudde het doekje uit bij de rest van Henk op het papiertje dat op een bureau naast de auto lag.
Henk bekeek de man eens goed terwijl deze de rest van de dag aan het werk was. Wat een ontzettend aparte gozer. Wat jammer dat hij nu net overleden was, anders had hij een onwijs gaaf verhaal gehad voor zijn neefjes en nichtjes op familiefeestjes. Meegelift op een Alfa naar een werkplaats. Dat was weer eens wat anders dan de boerderijen die Henk en zijn familie normaal gesproken bezochten.
De mist en het trauma van de klap begon langzaam maar zeker op te lossen. Terwijl de man aan een ander in de garage uitlegde waar hij mee bezig was, pikte Henks slimme geest al snel de betekenis van de uitleg over detailing op.
Zo’n detailer maakt een auto zo schoon, glad, aaibaar en beschermd dat regendruppels er afrollen zonder vuil achter te laten. Zelfs vliegen gleden hop van de auto af nadat deze is behandeld, zag Henk. Als ik op een auto was geklapt wanneer deze een detailbehandeling had gehad, overleefde ik dit avontuur misschien nog. Nou ja, het is nou eenmaal niet anders. Voor mij is het nu te laat. Misschien zouden mijn familieleden de botsing met een auto wel kunnen overleven mits deze detailing heeft gehad, bedacht Henk.
Aan het eind van de dag liep de lange man met het papiertje en Henks lichaampje naar buiten. “Ik geef je terug aan de natuur”, zei hij en hij schudde het papiertje uit. Henks lichaam fladderde mee op een zomerse windvlaag en landde in de berm tussen gras en bermbloemen. De rode Alfa stond glanzend in de garage. Henk voelde zich zó licht. Hij was nu los van de Alfa begreep hij ineens.
“Jongen”, zei zijn vader ineens zacht. Henk keek op. Zijn vader stond nu voor hem. Met heel veel zacht licht om zich heen. Henk voelde een rust over zich komen die hij in zijn leven als bromvlieg nog nooit eerder had ervaren. “Pa”, zei Henk en hij vloog naar zijn vader. Ze omhelsden elkaar. En ze bromden. Henk en zijn vader. Op weg naar het licht.
Einde