Door Alex de Jong @Attest Communicatie
Wie de afgelopen dagen Winkelcentrum Penningkruid binnenwandelt, kan er niet omheen. Bijna letterlijk, zelfs. Geschreeuw en gekrijs. ‘Mag ik ze?’ ‘Spaart u voetbalplaatjes?’ ‘Mag ik ze?’ Kinderen. Bevangen door ‘gekte’. Alleen door het strategisch geplaatste dranghek, is de ingang naar de Jumbo Supermarkt nog vrij. Wie de winkel verlaat, wordt belaagd. Snel duik ik tussen de jeugd door. Ik kom hier voor het doen van mijn dagelijkse boodschappen, niet voor lawaai.
Binnen is het een oase van rust. Het gekrijs wordt gedempt. Op de radio hoor ik een popsong en ik zing, zoals altijd, lekker mee. Boodschappen doe ik graag en veelvuldig. Natuurlijk haal ik op de zaterdag een kar vol, maar vlees en vers – en dingen die ik ben vergeten (en dat gebeurt vaak) –, haal ik ook graag op alle andere dagen van de week. Niet zelden sjouw ik twee- of zelfs driemaal daags door de plaatselijke Jumbo met slechts een handvol boodschappen. Tenslotte ben ik degene die thuis kookt; ben ik degene die de weekboodschappen verzorgt; ben ik degene die zo nu en dan een pauze tussen alle door mij geschreven teksten inlast en dan besluit ‘even een boodschapje’ te doen. Dat breekt zo lekker de dag! Maar vandaag voel ik niet dezelfde rust als altijd. Oorzaak: Stickers en voetbalhelden.
Het is alweer lang geleden dat ik nog tot de doelgroep behoorde die de plaatselijke filiaalmanagers Mike Niens en Chris Lenstra met hun actie op het oog hebben. Stickers; vroeger spaarde ik ze en liep de deur van iedere winkelier in het dorp plat om ze te verzamelen. ‘Hebben jullie nog stickers?’ Dozen vol had ik er. Ze verdwenen allemaal in de prullenbak toen ik het dorp op 19-jarige leeftijd verruilde voor de stad Kampen, waar ik de journalistiek in dook. Mijn vader wilde dat ik, als ik dan toch eindelijk het ouderlijk huis verliet, ook ‘alle zooi’ meenam of wegsmeet.
Ooit, als kind, verzamelde ik – via mijn boodschappende moeder – plakplaatjes van cartoonhelden, plakte ze op een blaadje van een zogenoemde ‘multomap’ en schreef er mijn eigen verzonnen avonturen bij. Toen al wist ik dat ik (tekst)schrijver wilde worden. Anders dan de flippo’s van mijn eigen inmiddels volwassen jeugd, zijn ook die avonturen allang weggegooid. Plaatjes van voetbalhelden spaarde ik nooit. Panini had aan mij een slechte voor de omzet. Ik hield niet van voetbal.
Nog steeds niet. Het zal niemand zijn ontgaan: de twee supers van Jumbo Kampen zijn sinds 17 oktober gestart met hun actie ‘Sparen voor lokale sporthelden’. Bij tien euro aan boodschappen krijgen klanten een zakje stickers van jeugdspelers van drie voetbal- en twee korfbalverenigingen cadeau. Dat betekent dranghekken en joelende kinderen die het winkelende publiek om het hardst toeschreeuwen. ‘Meneer, heeft u stickers?’ ‘Mag ik ze?’ ‘Mag ik ze?’ Het is een onstuitbare kakofonie die pijn doet aan de oren. Vanaf dag één is het raak. Het lijkt een wedstrijd wie om het hardst kan schreeuwen.
Bij de kassa krijg ik de standaardvragen op me afgevuurd. ‘Is het scannen gelukt?’, ‘Spaart u koopzegels?’, ‘Zegels voor de pannen?’, ‘Voetbalplaatjes?’ Voorgaande jaren was deze actie al een groot succes, herinner ik me. Ook toen stond de jeugd zich bij de ingang te verdringen en sprongen ze als hongerige wolven op het argeloos winkelende publiek. Het levert nu hier en daar een verschrikt en soms zelfs ietwat boos gezicht op, maar dat mag de pret niet drukken. Niens en Lenstra komen er ongetwijfeld goed mee weg. Want anders doe je dit toch niet?
Doorgaans zeg ik snel ‘ja’ of ‘zeker’ op de eerste vraag en roep ‘verder spaar ik niks’, nog voordat de andere vragen gesteld kunnen worden. Nu zeg ik ‘Doe die voetbalstickers maar. Voor de jeugd buiten de deur. Dan zijn zij ook weer blij.’ Ik krijg acht zakjes. Van alles wat, want ik weet niet wat de joelende kinderen buiten het liefst hebben.
Als ik mijn kar met boodschappen tussen de schuifdeuren door manoeuvreer, is het hek van de dam. Alsof iemand het volume opschroeft, schreeuwen de kinderen mij toe. Ik voel me zoals de rattenvanger van Hamelen zich moet hebben gevoeld; al is de euforie snel verdwenen en kruipt het ongemak in mijn lijf omhoog door al dat lawaai; door het vragenvuur en al die smekende blikken. ‘Heeft u stickers? Mag ik ze?’ Wie het hardst schreeuwt, lijkt te worden gehoord, dus krijst de een nog harder dan de ander. ‘Mag ik ze?’ ‘Mag ik ze?’
‘Welke plaatjes willen jullie?’ vraag ik, nauwelijks verstaanbaar, behalve voor mezelf, denk ik.
‘Rood’, zo hoor ik menig kind roepen, alsof ze kunnen liplezen. Ze joelen en krijsen nog steeds alsof het een lieve lust is.
‘Een getal onder de tien’, schreeuw ik, om boven het gejoel uit te komen. Om mij heen wakkert een hernieuwde stormvloed aan gekrijs en gejoel aan. Ik hoor getallen, maar niet het getal dat ik in mijn hoofd heb. Als dan ineens iemand ‘drie’ roept, houd ik hem een rood zakje voor. Blijdschap kleurt zijn gezicht. Een ander kind kijkt boos. ‘Dat is niet eerlijk’, vindt hij. ‘Negen is ook een getal onder de tien, en ik zei negen.’ Ik beloon de brutale slimheid met een ander rood pakje. De rest schreeuwt moord en brand.
Ineens wil ik van de zakjes af. Daarom gooi ik een vijftal pakjes de lucht in en zie de kinderen erop af duiken. De andere zakjes deel ik snel uit aan kinderen die tijdens het graaien en grabbelen niets wisten te bemachtigen. Anderen kijken me aan alsof ik hen bewust niets heb gegeven. Sorry, maar wat wil je? Er staan er zeker twintig en ik had maar acht zakjes. Moest ik dan soms nog meer boodschappen kopen om iedereen een zakje te kunnen geven?
‘Wat een geschreeuw, hè?’ laat een oudere dame zich ontvallen. ‘Wat een gekkenwerk, hè?’ Ze bekijkt alles van een afstandje en lijkt nog steeds niet te weten of ze al dan niet naar binnen zal gaan. ‘Bizar’, laat ik me ontvallen en schuif de wagen voor me uit.
Als de deuren van het winkelcentrum achter mij dichtschuiven, ben ik blij dat ik de gekte heb weten te ontvluchten. Tevreden kijk ik naar mijn kar vol boodschappen. Ik heb deze keer wat meer meegenomen dan gebruikelijk. Niet omdat ik meer stickerzakjes wilde, maar omdat ik me – onbewust – realiseerde dat ik niet iedere dag twee-, driemaal deze gekte wil trotseren. Ik wil rustig boodschappen kunnen doen. Misschien morgen maar even naar de Aldi en de Lidl? Daar is het nu vast lekker rustig…